verloop

In zijn beurt kijkt de speler of hij een kaart op hand heeft, die in kleur, waarde of symbool overeenkomt met de bovenste kaart van de aflegstapel. Is dat niet het geval, dan trekt de speler de bovenste kaart van de trekstapel en de beurt gaat naar de volgende speler. Als de speler wel een kaart kan spelen, dan legt hij deze op de aflegstapel en voert de afgebeelde aktie uit.
Heeft de kaart een waarde, dan kiest de speler één van zijn spelfiguren en verplaatst deze net zoveel velden in de richting van het clubhuis als het nummer dat op de kaart staat vermeld. Komt de spelfiguur op een veld waar een enkele spelfiguur van een andere speler staat, dan wordt dit spelstuk geslagen. Het moet teruglopen naar het eerstvolgende lege veld met een zwarte hand. Komt de spelfiguur langs een veld met de andere spelfiguur van deze speler, dan komt de geslagen figuur op dit veld te staan. Twee figuren van dezelfde speler zijn veilig: ze kunnen niet geslagen worden! Hier mag ook geen spelstuk naast worden geplaatst.
Als de uitgespeelde kaart een speciaal symbool vertoont, mag de speler de overeenkomstige aktie uitvoeren:

• Punaise: Kies een speler die al zijn kaarten in zijn hand op de aflegstapel moet plaatsen.
• Lijm: Kies een speler die zijn eerstvolgende beurt moet overslaan.
• Magneet: Kies een speler en neem ongezien één kaart uit zijn hand en neem die in je eigen hand.
• Politie: Zet je beide spelfiguren 3 velden naar voren.
• Schooltas: Trek drie kaarten van de trekstapel en neem ze in je hand.
• Toeter: Voer dezelfde aktie uit als op de bovenste kaart van de aflegstapel staat vermeld.